Jarenlang koesterde ik wrok tegen mijn vader, totdat één gesprek in het ziekenhuis alles veranderde.

Mijn vader heeft een hartaanval gehad.

Ik rende trillend door de ziekenhuisdeuren, mijn borst samengeknepen van angst en spijt. Terwijl ik op de gang zat te wachten op nieuws en mijn woorden steeds opnieuw in mijn hoofd herhaalde, kwam er een man op me af. Hij stelde zich voor als de leidinggevende van mijn vader.
Aanvankelijk had hij niet door wie ik was. Maar toen hij dat wel doorhad, veranderde zijn toon.
Hij vertelde me dingen die ik nog nooit had geweten.
Dat mijn vader altijd de eerste was die aankwam en de laatste die wegging. Dat hij zich vrijwillig aanmeldde voor de zwaarste diensten, de diensten die niemand anders wilde. Dat hem meer dan eens beter betaalde banen waren aangeboden, maar dat hij die had afgewezen omdat ze een verhuizing of werktijden vereisten waardoor ik ‘s nachts alleen zou zijn.
‘Hij zei altijd dat zijn zoon op de eerste plaats kwam,’ vertelde de man me zachtjes.
Elke zin voelde als een zware last die op mijn borst drukte.
In die steriele gang zag ik mijn vader eindelijk duidelijk voor me – niet als de man die me niets meer kon geven, maar als de man die me alles gaf wat hij had.
En ik besefte de waarheid veel te laat.
Toen ik eindelijk naast het ziekenhuisbed van mijn vader zat, vielen me details op die ik altijd had genegeerd: de diepe rimpels in zijn gezicht, de ruwheid van zijn handen, de uitputting die zelfs in zijn slaap in zijn houding te lezen was.
vervolg op de volgende pagina