Samenwonen met Deborah voelde als een oorlog waar ik niet voor had gekozen.
Ik poetste vanmorgen mijn tanden toen het water plotseling stopte met stromen.
Haar zelfvoldane uitdrukking toen ik haar naderde was bijna komisch.
Ze raakte mijn sleutels, schoenen en zelfs de oplaadkabel kwijt. Ik vond ze vervolgens op de meest onverwachte plekken, bijvoorbeeld in de voorraadkast of onder de bank.
Maandagochtend was ik doodop, maar vastbesloten om mijn standpunt te verdedigen. Ik had die dag een afspraak met mijn advocaat en alles moest gewoon goed gaan.
De witte jurk, die ik zo zorgvuldig had gedrapeerd, zat nu onder de vlekken van vuil en gras.

“Dat meen je toch niet?” schreeuwde ik en stormde terug het huis in.
“Je hebt mijn kleren in de modder gegooid!” Mijn stem brak van woede.
“Ik heb je niets gedaan, en jij behandelt me als een crimineel! Waarom?”
“Je hoort hier niet,” zei ze kil. “Dit huis is niet van jou. Het had nooit van jou mogen zijn.”
“Dit was mijn thuis! Je vader! Hij heeft alles gestolen. Hij heeft jou, onze dochter, meegenomen en mij met niets achtergelaten!”
“Hij zei toch dat ik dood was? Hij kon me niet vergeven voor wat ik gedaan heb. Maar ik was je moeder. Ik ben je moeder!”
“Omdat ik weg ben,” zei ze met trillende stem. “Ik heb een fout gemaakt. Ik dacht dat ik een beter leven met iemand anders kon hebben. Maar die man… Hij heeft me ook verlaten. Toen ik terugkwam, weigerde je vader me te vergeven. Hij nam je mee, en de rechtbank gaf hem alles.”
De vrouw tegen wie ik al dagenlang wrok koesterde, de vrouw die mijn leven had verwoest, was de moeder die ik nooit had ontmoet.
Al mijn woede was verdwenen. Alleen verlies en verwarring bleven over.
Toen de dag aanbrak, was ik erg verdrietig. De beslissing was duidelijk: Deborah had recht op het huis. Door de jaren dat ze er gewoond had, de rekeningen betaald had en het huis onderhouden had, was zij de rechtmatige eigenaar.
Thuisgekomen trok ik mijn koffer naar de voordeur. Deborah was in de keuken en ik voelde haar blik op me gericht terwijl ik me klaarmaakte om te vertrekken.
“Ik wil niet dat je weggaat. Jarenlang heb ik mezelf de schuld gegeven, mezelf gehaat voor alles wat ik deed. En toen jij kwam, heb ik dat allemaal op jou afgereageerd. Maar jij bent mijn dochter, Emily. Ik wil je niet weer kwijtraken.”
“Ik wil dat we het proberen. Ik wil dat we dit oplossen, ook al is het niet perfect. Het spijt me zo…”
“Het spijt mij ook, mam…”