Mijn vader zette me op mijn zeventiende het huis uit, tientallen jaren later stond mijn zoon voor zijn deur met de woorden die hij verdiende te horen!

De hand van mijn vader trilde toen hij het aannam. Voor het eerst in mijn leven zag ik zijn ogen vol tranen schieten.

‘Ik… ik had het mis,’ fluisterde hij. ‘Ik dacht dat ik het juiste deed. Ik dacht dat ik haar zou beschermen door haar van me af te duwen. Maar ik heb alleen maar de persoon gebroken die het meest van me hield.’

Mijn zoon keek hem aan – niet met haat, maar met de kalme kracht van iemand die al meer had meegemaakt dan een achttienjarige zou moeten.

‘Je kunt je excuses aan haar aanbieden,’ zei hij. ‘Maar niet aan mij.’

Vervolgens draaide hij zich om en liep terug naar de auto.

Ik hield mijn adem in toen hij de deur opendeed en naast me ging zitten. Zijn hand pakte voorzichtig de mijne.

‘Mam,’ zei hij, ‘je hebt hem niet nodig. Maar als je wilt… kun je hem vergeven. Voor jezelf.’

Mijn vader stond in de deuropening en klemde de oude foto tegen zijn borst, alsof hij door hem vast te houden alles wat hij had weggegooid weer terug kon brengen.

Ik keek naar mijn zoon – het kind dat ik had opgevoed te midden van tranen, slapeloze nachten en stilte. De jongen die een man was geworden zonder bitterheid. Omdat liefde hem had grootgebracht. Niet afwezigheid.

Terwijl we wegreden, kneep hij nogmaals in mijn hand.

‘Gefeliciteerd met mijn verjaardag,’ grapte hij zachtjes. ‘Ik heb hem eindelijk ontmoet. Maar jij? Jij was genoeg. Altijd.’

En voor het eerst in achttien jaar geloofde ik het.

Ik geloofde het echt.