Jarenlang koesterde ik wrok tegen mijn vader, totdat één gesprek in het ziekenhuis alles veranderde.

Gedurende het grootste deel van mijn jeugd koesterde ik een stille woede jegens mijn vader.
Hij was mijn enige ouder, maar toch leek hij altijd afwezig – niet omdat hij er niet was, maar omdat het leven met hem voelde als een voortdurende schaarste.
Hij werkte zich een slag in de rondte, maar we hadden altijd geldgebrek. Rekeningen gingen voor comfort. Noodzakelijkheden gingen voor wensen. En als kind zag ik alleen maar wat we niet hadden.
Op school zag ik klasgenoten nieuwe telefoons uitpakken, praten over familievakanties en kleren dragen die nog naar de winkel roken. Ik leerde mee te lachen en te doen alsof het me niet stoorde. Maar dat deed het wel. Elke dag weer.
Op een middag liet een vriend vol trots zijn gloednieuwe iPad zien. Iedereen verzamelde zich om hem heen. Ik glimlachte, knikte – en ging woedend naar huis.
Die nacht heb ik dingen gezegd die ik nooit meer terug kan nemen.
Ik beschuldigde mijn vader ervan dat hij niet genoeg zijn best deed. Dat hij me in de steek liet. Dat hij me een leven gaf waarin ik altijd genoegen moest nemen met minder. Ik zag zijn schouders inzakken, zag de pijn over zijn gezicht flitsen voordat hij die in stilte verborg. Hij ging niet in discussie. Hij verdedigde zich niet.
En ik heb geen excuses aangeboden.
Een week later stortte mijn wereld in.
vervolg op de volgende pagina