De melding kwam zonder enige ophef. Geen trilling. Geen waarschuwing. Gewoon een stille tekstregel op mijn telefoon – volkomen normaal. En dát maakte het juist zo ondraaglijk.
Er waren acht dagen verstreken sinds de begrafenis. Acht dagen waarin ik ontdekte dat stilte niet leeg is – dat ze drukkend is, dat ze ruimtes vult, dat ze in je oren zoemt wanneer de wereld niet meer vraagt hoe het met je gaat. Ik was net begonnen te leren ademen in die stilte toen ik het zag.
Een afschrijving van onze gezamenlijke bankrekening.
Een huurauto.
Mijn hart maakte een sprongetje alsof iets het van achteren had gegrepen. Uitgerekend een huurauto. Geen boodschappen. Geen rekening. Iets doelbewusts. Iets actiefs.
Verdriet sloeg onmiddellijk om in paniek.
Ik greep mijn sleutels en reed zonder na te denken weg, mijn handen trilden zo erg dat ik bijna de afslag miste. Logica bleef me achtervolgen – een vertraging, een fout, een systeemstoring – alles wat simpel en verklaarbaar was en de boel weer op zijn plek zou zetten. Ik droeg haar foto open op mijn telefoon als een talisman, bewijs dat dit niet echt kon zijn.
Bij het verhuurkantoor sprak ik te snel. De medewerker luisterde beleefd en afstandelijk, zoals mensen doen wanneer ze zich voorbereiden om zich te verontschuldigen voor een fout.
