Mijn handen trilden toen ik het passagiersraam naar beneden deed.
‘Hé,’ riep ik. ‘Alles goed?’
Ze deinsde even terug en deed toen een stap dichterbij.
Van dichtbij zag ze er doodmoe uit: donkere kringen onder haar ogen, gebarsten lippen en haar haar in een knot die er al lang niet meer uitkwam.
‘Ik…’ Ze zweeg even en slikte moeilijk. ‘Ik heb de laatste bus gemist.’
Ze hield de baby steviger vast.
“Ik heb vanavond nergens heen te gaan.”
Ze huilde niet.
Ze zei het kalm, alsof ze al haar energie had gestoken in het verwerken ervan.
‘Heb je iemand in de buurt?’ vroeg ik. ‘Familie? Vrienden?’
‘Mijn zus,’ zei ze. ‘Maar ze woont ver weg.’
Ze keek beschaamd weg.
“Mijn telefoon was leeg. Ik dacht dat er nog één bus zou komen. Ik had de tijden verkeerd.”
De wind raasde door de bushalte.
Ik wierp een blik op de lege weg, het gladde trottoir en de blozende wangetjes van de baby.
Mijn dochters lagen te slapen in warme bedden in het huis van mijn moeder.
Dit kind was hier buiten in de kou.
Voordat mijn angst de kans kreeg om tegenspraak te bieden, kwamen de woorden al uit mijn mond.
“Oké. Stap in. Je kunt vannacht bij mij blijven slapen.”
Haar ogen vlogen open.
‘Wat? Nee, dat kan ik niet. Je kent me niet eens.’
‘Dat klopt,’ zei ik. ‘Maar ik weet dat het ijskoud is en dat je een baby vasthoudt. Alsjeblieft. Kom binnen.’
Ze aarzelde slechts een seconde.
Vervolgens opende ze de deur en stapte in de auto, de baby nog steeds stevig vastgehouden alsof het een pantser was.
Op het moment dat de warme lucht hem raakte, slaakte hij een klein, vermoeid kreuntje.
‘Hoe heet hij?’ vroeg ik terwijl ik van de stoeprand wegreed.
‘Oliver,’ zei ze, en haar gezicht verzachtte meteen. ‘Hij is twee maanden oud.’
Ze schoof hem voorzichtig recht.
‘Ik ben Laura,’ voegde ze eraan toe.
‘Ik ben een uitgeputte moeder,’ antwoordde ik. ‘Dat is zo’n beetje het enige wat ik kan zeggen.’
Ze liet een zacht, verrast lachje horen.
De hele autorit lang bleef ze zich verontschuldigen.
‘Het spijt me echt.’
‘Ik zweer dat ik niet instabiel ben.’
‘Ik ben morgenochtend vroeg weg, je hoeft me geen eten te geven.’
‘Het is prima,’ zei ik steeds weer tegen haar. ‘Je bent geen last. Dit was mijn eigen keuze.’
We reden mijn oprit op.
Het buitenlicht verzachtte het uiterlijk van de afbladderende verf, waardoor het bijna uitnodigend aanvoelde.
‘Is dit jouw huis?’ vroeg ze zachtjes.
‘Ja,’ zei ik. ‘Het was van mijn grootouders.’
‘Het is prachtig,’ zei ze, en ik hoorde dat ze het meende.
Binnen rook de lucht naar wasmiddel en oud hout.
De kerstboomlichtjes in de woonkamer knipperden zachtjes.
‘Sorry voor de rommel,’ zei ik uit gewoonte.
‘Het is prachtig,’ antwoordde ze.
Ik bracht haar naar de kleine logeerkamer.
Een tweepersoonsbed.
Een verbleekte sprei.
Een commode die een beetje naar één kant helt.
Maar de lakens waren schoon.
‘Ik pak even wat handdoeken voor je,’ zei ik. ‘De badkamer is aan de overkant van de gang. Heb je honger?’
‘Je hebt al zoveel gedaan,’ zei ze met tranen in haar ogen. ‘Ik wil je niets meer afnemen.’
‘Je neemt niet,’ zei ik zachtjes. ‘Ik bied aan. Laat me het doen.’
Haar schouders ontspanden zich een fractie.
‘Oké,’ fluisterde ze.
In de keuken heb ik restjes pasta en knoflookbrood opgewarmd.
Ik voegde babyworteltjes toe aan het bord, vooral om mezelf ervan te overtuigen dat het in balans was.
Toen ik terugkwam, zat ze op de rand van het bed, nog steeds in haar jas, Oliver langzaam heen en weer te wiegen.
‘Ik kan hem wel vasthouden terwijl je eet,’ bood ik aan.
Ze verstijfde onmiddellijk.
“Oh nee, nee. Ik heb hem al. Ik eet later wel.”
Ze prikte wat in het eten, nam een paar happen en richtte toen al haar aandacht weer op hem.
Ik hoorde haar in zijn haar mompelen.
“Het spijt me, lieverd. Mama doet haar best. Het spijt me zo.”
LEES VERDER OP DE VOLGENDE PAGINA 🥰