“Ze kunnen je niet vertellen wat hen pijn doet, mam. Ik wil sowieso leren luisteren,” zei ze altijd.
Het huis was nu stil. Er klonk geen gelach uit de keuken. Geen indiemuziek klonk uit haar kamer, noch het geluid van haar bureaustoel op wielen die over de vloer schraapte terwijl ze tussen de zinnen van haar huiswerk door danste.
Alleen de verontrustende stilte van een huis dat zijn middelpunt kwijt is.
David stond naast me, aan de rand van het graf. Zijn zwarte pak was te netjes, zijn houding te kaarsrecht – elk detail minutieus uitgevoerd. Zijn gezicht bleef bevroren: geen tics, geen tranen, geen scheurtje in het masker. Hij was als een man die een tekst reciteerde die hij uit zijn hoofd had geleerd voor een toneelstuk waar hij niets voor voelde.
Maar dat was al heel lang zo. De afstand tussen ons was langzaam maar zeker toegenomen, zonder een klap, als een geluidloos gekraak. En op een dag was er niets meer over – niets dan lucht tussen twee vreemden die de rollen van man en vrouw speelden.
Op de terugweg van de begraafplaats leunde ik met mijn voorhoofd tegen het autoraam en keek ik hoe de wereld voorbij dreef als een aquarel die in grijs vervaagde. Mijn keel deed pijn van het urenlange huilen, maar ik had geen tranen meer om te laten.
Ik had gewoon geen idee.
“Shay,” zei David, terwijl hij zijn keel schraapte, “we moeten naar het donatiecentrum. Ik wil hun schema’s controleren. Linda zei dat ze naar huis ging om het eten weg te brengen, zodat de mensen zichzelf konden bedienen. Ik heb hem gezegd dat hij het in de achtertuin moest doen.”
“Waarom?” Ik draaide me verward naar hem om.
“Ik denk dat we Emily’s spullen moeten inpakken, Shay. Weet je… zolang het nog vers is. Anders blijft zijn bedrijf nog jaren intact.”
“Meen je dat nou, David?” vroeg ik, terwijl ik langzaam met mijn ogen knipperde omdat ik hoofdpijn voelde opkomen.
Hoe meer je je vastklampt aan het verleden, hoe moeilijker het wordt om vooruit te komen. Het is alsof je een verband eraf trekt; je moet het snel doen. Denk er eens over na, Shay. Dit is de meest verstandige oplossing.
“Mijn kind is net begraven, David. Wacht even.”
Ik zei niets meer. Ik kon het niet. Ik staarde hem alleen maar aan en vroeg me af wat voor vader het was die zo snel wilde vergeten.
Terwijl we de oprit opreden, zonk de moed me in de schoenen. Ik dacht dat mijn kind nooit meer door de gang zou lopen. Ze zou nooit meer thuiskomen, haar schoenen uittrekken of vragen wat voor lekkers ik voor haar had klaargemaakt.
Terwijl ik door de gang liep, zag ik dat de dozen al netjes tegen de muur stonden. Handgeschreven etiketten van David, met zijn nette kalligrafie, staarden me aan.
Linda vertelde hem dat bezig blijven misschien zou helpen. Misschien dacht ze aan huishoudelijke taken, zoals afwassen en de was doen, en niet aan het uitroeien van het bestaan van onze dochter.
Geven. Gooien. Houden.
